(juni/aug. 1202 - 10 febr. 1280), gravin van Vlaanderen van 1244 tot 1278 en van Henegouwen van 1244 tot 1280, was de tweede dochter van graaf Boudewijn IX, die in mei 1204 keizer van Constantinopel werd, en van Maria van Champagne. Na het overlijden van haar moeder (1204) en het verdwijnen van haar vader (april 1205) liet de Franse koning Filips II Augustus haar met haar zuster Johanna in 1208 naar Parijs overbrengen. Bij haar terugkeer (1212) werd Margaretha toevertrouwd aan Burchard van Avesnes, die kort daarop met haar in het huwelijk trad. Op klacht van Margaretha's zuster, gravin Johanna, verklaarde paus Innocentius III het huwelijk ongeldig (1215), vooral op grond van het feit dat Burchard subdiaken zou zijn geweest. De echtgenoten werden herhaaldelijk in de kerkban geslagen, maar scheidden niet. In 1219 werd Burchard door gravin Johanna gevangengenomen en gedurende twee jaar te Gent opgesloten. In 1221 werd hij verplicht naar Rome te reizen om er aan de paus dispensatie te vragen voor zijn huwelijk. Margaretha stemde erin toe haar gemaal te verlaten en de banvloek werd opgeheven. In 1223 ging zij een tweede huwelijk aan met Willem van Dampierre. Toen haar zuster Johanna in 1244 kinderloos overleed en Margaretha haar opvolgde als gravin van Vlaanderen en van Henegouwen, brak een verwoede strijd los tussen de kinderen uit Margaretha's beide huwelijken, de Avesnes en de Dampierres, met het oog op de erfenis van hun moeder. Margaretha stond resoluut aan de zijde van de Dampierres. Zij deed op 29 dec. 1278 afstand van de troon in Vlaanderen ten gunste van haar zoon Gwijde van Dampierre. In Henegouwen werd zij na haar dood opgevolgd door Jan I van Avesnes.