(? - 1222), graaf van Holland van 1203 tot 1222, uit het Hollandse Huis, was een jongere zoon van Floris III. Hij bracht zijn jeugd in Schotland door. Teruggekeerd, kwam hij in opstand tegen zijn broer, graaf Dirk VII; na een verzoening werd hij graaf in Friesland. Na de dood van graaf Dirk (1203) betwistte hij het recht van opvolging van diens dochter Ada, die gehuwd was met Lodewijk van Loon. Deze werd gesteund door de bisschoppen van Luik en Utrecht en door de graaf van Vlaanderen, terwijl Willem, met Brabant als bondgenoot, in het graafschap zelf schijnbaar de meeste erkenning vond. Militair was Willem in het algemeen succesvol en geleidelijk versterkte hij zijn positie. In 1213 ontving hij het graafschap als rijksleen van de Welfische keizer Otto IV. Hij was nl. in het internationale politieke conflict tussen Welfen en Hohenstaufen aan de Welfische zijde komen te staan. Maar als vele anderen veranderde hij van partij na de nederlaag bij Bouvines (1214). Hij sloot zich aan bij keizer Frederik II en nam zelfs deel aan een Franse expeditie naar Engeland tegen Jan zonder Land. Om die reden werd hij door de paus ge?xcommuniceerd (1216). Mede om van de ban ontslagen te worden, heeft Willem een kruistocht ondernomen, waar hij veel roem verwierf door zijn krijgsdaden in Portugal en de verovering van Damiate (1219). In Holland bevorderde hij de opkomst van de steden en gaf stadsrechten aan Middelburg, Dordrecht, Geertruidenberg en misschien ook aan Leiden. Een aantal belangrijke waterstaatkundige werken zijn onder zijn bewind uitgevoerd, o.a. de bedijking van de Grote Waard en de aanleg van de Spaarndam; hij gaf een belangrijke aanzet tot het ontstaan van de hoogheemraadschappen.